(fragment) (1988)
[…]
… Ik zag haar staan in Amsterdam, in de Indische buurt. Ze kwijnde weg, al twee jaar had niemand naar haar omgekeken. "Neem haar nou", had de eigenaar zowat gesmeekt, "anders breng ik haar weg. Het gaat me aan mijn hart maar het is beter zo". De schurk met zijn krokodillentranen en zijn verhalen van hoe hij met die wagen naar Spanje zweefde, nooit heeft ie meer naar haar omgekeken toen ik in een tochtige schuur de ene pleisterlaag na de andere verwijderde en steeds dieper moest gaan in de hoop ooit op houvast te stuiten zoals een tandarts bij een rotte kies. Had ik deze tocht door de hel maar beter gedocumenteerd!
Mijn overbelaste rug, de permanente paniek in mijn ogen, mijn ontvelde handen, het vuil onder mijn nagels dat alleen met een haakse slijper, die advocaat van de duivel, nog te verwijderen was...
Ik was ongeschikt voor kantoor dat jaar, maar men heeft me met rust gelaten. Goed, ik heb een paar foto's waarin het roestbruin overheerst terwijl het toch een blauwe wagen was. Hij zag er op het oog aardig uit toen ik hem kocht. Iemand van een garage had gezegd dat ie nog jaren mee kon zo had de eigenaar verteld. Ik geloofde hem omdat het de vriend van een vriend was. Die vriend van mij is de gitarist van mijn popgroep. En die eigenaar rommelde ook wat in de muziek.
Toegegeven, de eerste dagen waren glorieus. Ook al bleek bij het wegslepen de voorbalk aan flarden zodat de stabilisator er voor joker bij hing, en ook al viel het zijraam naar beneden en zat er een vreemd geluid in de versnellingsbak, toch was ik opeens een heer met een klassieker en verdrongen de dames zich om mee te mogen.
Dit geluk heeft een week geduurd…
[…]
(Afgedrukt in V-44 Berichten, clubblad van de Volvo V-44 Vereniging)
|