OP EEN MORGEN FIETSTE IK DOOR DE STAD
Op een morgen fietste ik door de stad en raad eens wie daar op een hoek stond: Henk van Ulsen. De volgende morgen kwam ik weer langs die hoek – het is nu eenmaal de kortste weg – en op de plaats waar de dag ervoor Henk van Ulsen had gestaan stond nu een man die sprekend op hem leek. De dag er op reed ik daar weer, en toen stond er een man die sprekend op die van gisteren leek, en een beetje op Henk van Ulsen. De volgende dag kwam ik er weer langs, en wat voor man stond daar? Inderdaad, een die tamelijk leek op de man die daar de vorige dag had gestaan, en alleen uit de verte op Henk van Ulsen. De dag daarna stond er een man, bijna, bijna de tweelingbroer van die van de dag ervoor, maar hij deed alleen maar aan Henk van Ulsen denken als je wist dat die daar ooit zelf ook had gestaan.
En toen stond daar ’s morgens opeens weer de echte Henk van Ulsen. Ik kon mijn ogen niet geloven, ik reed een eindje om en toen stond hij er nog. Weer reed ik een eindje om, twee blokjes, en nog stond daar Henk van Ulsen.
HENK VAN ULSEN HEEFT DAAR DRIE UUR GESTAAN!
Dát is nog eens een Henk van Ulsen!
|
|
Overige:
Een typisch herfstverhaal/ Eindelijk, toen ik op mijn sterfbed lag/ Vader is gaan jagen/ Mijn horloge praat tegen mij/ Over een leider/ Op een dag liep ik door het bos.
|