Fragment:
[...]Daar zat ik op de rand van mijn bed, en ik wist dat de dood in aantocht was maar in welke vorm wist ik niet. Het zou trouwens vergeefse moeite zijn je daar het hoofd over te breken, zover was ik wel, want de dood komt per definitie altijd in een gedaante waar je kansloos tegen bent. Precies daarover is ook zo'n mooi gedicht gemaakt; helaas had ik het net de vorige dag gelezen. Van die knecht die bleek van schrik naar zijn meester komt hollen. "Meester meester leen me uw paard ! Ik sta in de tuin te wieden, ik kijk op en wie staart me aan, de Dood, tussen de struiken! Meester meester leen me uw paard dan haal ik de stad nog voor het avond is!" Als de knecht in een grote stofwolk vertrokken is kuiert de landheer nog eens door de tuin en inderdaad daar staat de Dood.
" Dag Dood, hoe staan de zaken ?" "Niet slecht, niet slecht, maar wat ik nou toch heb meegemaakt..." "Vertel op, man" , zegt de landheer, "maar snel, want ik heb vast niet veel tijd meer." " Nee, maakt u zich niet bezorgd, u kom ik pas halen als u niet eens meer weet dat u leeft, nee, waar ik door ben verrast is dat ik in deze tuin vanmiddag hem aantrof die ik vanavond in de stad moet halen..."
Nou ja, met zo'n tekst in je hoofd weet je dat je je geen illusies hoeft te maken. Maar je bent een mens, je vecht toch. Ik sta op en doe de deur van mijn kamer van binnen uit op slot. Dan schuifel ik, steeds met mijn gezicht naar de deur, langs fornuis en kachel en draai de gaskranen dicht[...]
|